Doelgroep
Een verstandelijke beperking is een ontwikkelingsstoornis waarbij de verstandelijke vermogens zich niet met de normale snelheid ontwikkelen en meestal een gemiddeld niveau niet zullen bereiken. Een verstandelijke beperking moet voor het 18e levensjaar tot uiting komen, anders heet het een niet-aangeboren hersenletsel. Mensen met een ernstig verstandelijke beperking hebben een IQ tussen de 20 en 40. Mensen met een matig verstandelijke beperking hebben een IQ tussen de 35 en 55. Mensen met een licht verstandelijke beperking hebben een IQ tussen de 55 en 70. Mensen die zwakbegaafd zijn hebben een IQ tussen de 70 en 85. Het totale IQ is verdeeld over een verbaal deel (VIQ), gericht op verbale kennis en vaardigheden, en een performaal deel (PIQ), gericht op handelingsgericht denken dus de sociaalemotionele ontwikkeling. Bij mensen met een verstandelijke beperking is de verbale vaardigheid nogal eens sterker dan de performale vaardigheid. Het taalgebruik van iemand met een verstandelijke beperking ligt hoog, terwijl het taalbegrip van deze persoon dan lager ligt. Omdat de verbale vaardigheden hoger liggen wordt zo iemand vaak overschat in zijn doen en kunnen. Dit kan ook het tegenovergestelde zijn. Wanneer een persoon met een verstandelijke beperking wordt onderschat. Er is dan sprake van onder stimulering.
Verstandelijke beperking seksualiteit en intimiteit
•Ontbreken van peer groups
•Seksuele activiteiten: vooral gericht op wat mannen wensen en niet op eigen plezier. Meest voorkomend penetratie
•LVB seksueel gedrag vaker lijkend op leeftijdsgenoten
•VB intramuraal seksueel gedrag niet lijkend op leeftijdsgenoten bijv. afwijkende
masturbatie
Seksualiteit
Bij mensen met een verstandelijke beperking worden er drie verschillende
processen onderscheden als je het hebt over hun psychoseksuele ontwikkeling.
1. Ontwikkeling
van de sekse rol
De gedragingen van jongens en meisjes binnen hun sekse rol is sterk afhankelijk
van hun afkomst en cultuur.
2. Denken, weten en doen
Denken: hoe denkt de cliënt over seksualiteit?
Weten: wat weet de cliënt van seksualiteit?
Doen: welk seksueel gedrag laat de cliënt zien? Denk hierbij aan
toenaderingsgedrag (is er sprake van toenaderingsgedrag bij de cliënt en hoe
ziet dat eruit?), seksuele carrière (welke ervaring heeft de cliënt op seksueel
gebied en wat is de betekenis daarvan?) en seriële monogamie (heeft de cliënt
een vaste relatie en welke betekenis heeft die?)
3. Ontwikkeling van een partnervoorkeur
Laat de cliënt een seksuele voorkeur zien?